Ik wandel veel in de buurt. Er gaat geen dag voorbij of ik ontdek weer een nieuw adresje voor kleding, een bijzonder cadeau, een wijntje of een hapje. Het is een sociale buurt. Mensen groeten elkaar en zelfs de expats doen moeite om goedendag te zeggen. Nu, zonder toeristen, zonder dagjesmensen en met slechts enkele buurtbewoners is het stil op straat. De stad is even een wandelparadijs, maar helaas om de verkeerde reden. Laten we hopen dat de coronacrisis snel voorbij zal zijn, dat ondernemers straks weer kunnen ondernemen en dat iedereen weer onbezorgd kan lopen.
Maar, wat gaan we doen als de stad weer tot leven komt met elke dag honderdduizenden mensen die in de stad werken, studeren of de stad komen bezoeken? In de binnenstad is meer dan tachtig procent van de verkeersbewegingen van lopende mensen, en op lopen is de indeling van de openbare ruimte niet berekend.
De stoepen zijn vaak slecht onderhouden en staan steeds voller met allerhande borden, geparkeerde fietsen, terrassen, afvalcontainers, plantenbakken en bestelbusjes. Assertieve Amsterdamse fietsers jagen er agressief rinkelend tussendoor. De vorige coalitie beloofde de Amsterdammers een comfortabel ‘plusnet’ voetgangers. Dat is een samenhangend en fijnmazig netwerk van aantrekkelijke voetgangersroutes. En, deze coalitie zou de voetganger zelfs op de nummer een zetten bij de autoluwe plannen.
Volgens het nieuwe beleidsplan ‘Ruimte voor de Voetganger’ moeten voetgangers zich comfortabel en veilig kunnen verplaatsen. Amsterdam wil een stad zijn die voor iedereen comfortabel toegankelijk is. Voor mensen met een fysieke beperking, voor ouders met kleine kinderen, voor bewoners en straks weer voor de vele bezoekers.
De gemeente wil straten voortaan opnieuw inrichten met een absoluut minimum van 1,80 meter aan vrije doorloopruimte voor de voetganger. Daarbij rekent Amsterdam overigens, als enige stad in Nederland, de onveilige en gladde stoeprand mee. Op drukke routes schrijft de gemeente trouwens méér voetgangersruimte dan dit minimum voor.
De gemeente is dus op zoek naar meer ruimte, maar waar moet die ruimte vandaan komen? Een goede inrichting voor voetgangers is namelijk niet een kwestie van een paar centimeter meer of minder. De voorgestelde normen beschrijven alleen de verkeersruimte van voetgangers die zich van A naar B verplaatsen. Om ergens te verblijven, te spelen en elkaar te ontmoeten is extra ruimte nodig. Het toverwoord is luw. Maak de stad autoluw en geef absolute voorrang aan lopen.
Niet iedereen omarmt die stellingname, met als argument dat meer ruimte voor voetgangers alleen maar méér toeristen zal aantrekken. Voor weer anderen is de fiets de nieuwe heilige koe, die overal moet kunnen rijden en overal moet kunnen staan, liefst voor de deur op de stoep.
De stadsdelen reageren politiek correct enthousiast. Stadsdeel Centrum stelt zelfs verheugd te zijn dat er voor het eerst in de historie een beleidskader ligt voor de voetgangersruimte: ‘de voetganger is in de verdeling van de openbare ruimte al sinds komst van de paardenkoets het kind van de rekening en daar lijkt nu eindelijk een einde aan te komen’. Vervolgens komen de stadsdelen met een lijst met mitsen en maren over de belangen van terrasondernemers, het ontbreken van capaciteit voor de uitvoering, noodzakelijk maatwerk, dat meer participatie en onderzoek nodig zijn en er voldoende ruimte op de stoep moet blijven fietsparkeren. Er gaat dus niks gebeuren.
Het is een lastig dilemma. Kiezen we voor buurten waarin ook bewoners elkaar op straat weer kunnen ontmoeten? Of kiezen we voor de dominantie van staal, voor overmobiliteit en duwen we elkaar van de stoep? Het is duidelijk nog een lange weg naar echte mensenstraten en mensengrachten in Amsterdam nu draagvlak en draagkracht lijken te ontbreken.