Het minsterie van Infrastructuur en Waterstaat komt met een Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit tussen lokale en regionale overheden en het Rijk (de ministeries van IenW en BZK). Ondanks de groei van deelmobiliteit, staat het nationale beleid voor deelmobiliteit nog in de beginfase.
De Green Deal Autodelen II en de City Deal Elektrische Deelmobiliteit zijn eind 2021 afgerond en in 2022 geëvalueerd. Bij de deelnemers aan deze Deals bleek net als bij de regio’s een grote behoefte aan een vervolg. De behoefte zit vooral in meer standaardisering, harmonisering en het delen van gezamenlijke kennis rondom gebruik, randvoorwaarden en opschaling van deelmobiliteit. Tegelijkertijd groeit deelmobiliteit niet op alle plekken even hard. Het aanbod en gebruik van deelauto’s in landelijk gebied is in vergelijking met (hoog)stedelijk gebied relatief beperkt.
Steeds meer gemeenten verplichten aanbieders van deelmobiliteit om (een deel van) het aanbod bij deelmobiliteitshubs beschikbaar te stellen. Deelmobiliteitshubs zijn fysieke locaties waar reizigers kunnen op- en overstappen op een (ander) vervoersmiddel. Op buurtniveau gaat het om kleinschalige locaties waar deelmobiliteit beschikbaar is. Op wijk- en regioniveau gaat het vaak om een combinatie van deelmobiliteit met andere vervoersmiddelen, zoals bij OV-haltes, treinstations en op P+R’s.
Vanuit de doelstelling van harmonisatie en effectmeting is in het BO MIRT een afweegkader afgesproken. Hiermee willen gemeenten overlast en verrommeling op straat door deelmobiliteit tegengaan, deelmobiliteit zichtbaarder maken voor reizigers en het eenvoudiger maken om deelmobiliteit te integreren in een multimodale reis.
Uit gesprekken met steden, samenwerkingsregio’s en provincies komen drie pijlers naar voren waar het samenwerkingsprogramma zich op gaat richten:
- Pijler 1: Aan de slag met de koplopers
- Pijler 2: Systematisch leerprogramma
- Pijler 3: Overlegtafel deelmobiliteit